Leven alsof niet

door Dick Couvée

Het was Liesbeth Levy, directeur van Lokaal, het Centrum voor democratie in Rotterdam, die mij ertoe uitdaagde. Of ik in het kader van de aanloop naar de Burgertop G-1000 in juli a.s., wilde nadenken over de stad? En of ik dat wilde doen in de vorm van een hagenpreek in de Centrale Bibliotheek? Protestant van Franse afkomst als ik ben, leek mij dat een uitgelezen kans. Want de toekomst en vrede in de stad zitten mij hoog. Een kerncitaat uit die hagenpreek wil ik graag met u delen: “Eerst iets over de bouwprincipes voor die stad. En ik doe dat vanuit de bouwprincipes van de Pauluskerk. Die Pauluskerk is niet de hemel op aarde. Er gebeurt zo’n beetje alles wat God verboden heeft. En dat is niet altijd leuk. Maar er gebeurt ook meer. Op de een of manier lukt het daar vaak om mensen, die zijn uitgesloten en er in de ogen van de meeste anderen niet toe doen, die zogenaamd loser zijn of onrendabel, om die mensen weer iets terug te geven van hun oorspronkelijke menselijkheid en waardigheid. En ik kan u wel zeggen: al die momenten waarop er in eerst doffe, totaal uitgebluste ogen weer iets van licht begint te schijnen, dat zijn de mooiste momenten die er zijn. Dat zijn de momenten waarop je voelt en denkt, hier gaat het om. Daar leven wij mensen van. Volgens mij gaat het er bij de bouw van dat nieuwe, warme Rotterdam om dat we dat laten gebeuren bij zoveel mogelijk mensen in de stad, die nu zijn uitgesloten.

Die gekke Pauluskerk kent vier bouwprincipes:

1. onvoorwaardelijkheid: iedereen is welkom, ongeacht zijn huidskleur, sekse, ras, geloof, seksuele voorkeur, rang, stand of wat dan ook maar reden tot onderscheid of uitsluiting zou kunnen zijn;
2. inclusiviteit: iedereen telt. Iedereen is met zijn of haar kwaliteiten nodig voor de bouw van een humane samenleving. Hoe kan het ook anders, als je gelooft, dat Gód elk mens heeft geschapen en dus gewild en bedoeld. Wie zijn wij dan om mensen in hun bestaan te ontkennen!?;
3. pluraliteit: elk mens is anders en dat is goed. Op de een of andere manier heeft elk mens gaven, mogelijkheden, inzichten, gedachten, ideeën, creativiteit anders dan ieder ander.
Dat is een feit. Al die verschillen vormen een kracht, een enorme kracht, omdat mensen zo op elkaar zijn aangewezen. Wie mensen wil persen in een en dezelfde mal – in de mal van de hardwerkende Nederlander van het kabinet of de stoere Rotterdammer van het college van Rotterdam of de homo economicus van het neoliberalisme – vergist zich enorm, doet zichzelf en anderen ongelofelijk tekort en maakt de boel stuk, de mensen incluis.
4. Leven alsof niet. Deze uitdrukking komt van de apostel Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs. De kerk is een vrijplaats waar mensen zelf aan bod komen. Je weet, dat de overheid en de markt bestaan, je houdt er rekening mee, maar je leeft alsof zij niet bestaan.

Er komen honderden mensen per jaar naar de Pauluskerk. Veel van hen voelen zich daar thuis, een warme plek, omdat er, volgens die bouwprincipes, op een andere manier dan normaal naar hen wordt gekeken en met hen omgegaan. Omdat zij op voorhand worden vertrouwd, omdat er samen met hen aan hun waardigheid wordt gebouwd, worden zij haast automatisch uitgenodigd zelf ook te gaan bouwen, aan zichzelf, aan anderen. Zo ontstaat iets van een enorm krachtig zelfversterkend effect van de opbouw van iets nieuws. Iets dat er eerder niet was of totaal verdwenen onder de druk van de eendimensionale mensmodellen of de status quo.

Stel, het is helemaal waar wat ik nu zeg over de Pauluskerk en wat daar gebeurt. Als het daar kan op die bijzondere plek in Rotterdam waarom dan niet op veel meer plekken in de stad? Wat zou je uit de inzet en de ervaringen van die rare Pauluskerk kunnen afleiden voor de bouw aan dat nieuwe, warme Rotterdam? Wat is daarvoor nodig? Nogmaals, ik heb niet het verlossende antwoord en ik heb het ook niet allemaal systematisch op een rijtje. (…) De kern van die nieuwe stad is, denk ik, dat “leven alsof niet”. Het woord en de daad zijn aan nu ons, burgers . De overheid, de markt met hun waardensystemen, ze zijn er. Maar wij, burgers, gaan bezit nemen van de publieke ruimte. En als wij dat goed doen en volhouden, kunnen uiteindelijk overheid en markt niet anders dan ons volgen en zich gaan gedragen zoals het hoort. Ten dienste van ons allemaal en niet andersom.”