Kerkcafé – over wat van ultiem belang is

door Dick Couvée

In het Kerkcafé op de dinsdag komen we de laatste tijd bij elkaar rond een boekje van de theologe Christa Anbeek, dat heet: ‘Aan de heidenen overgeleverd. Hoe theologie de 21e eeuw kan overleven’. Aan de hand van teksten uit dat boekje, bijbelse teksten en onze eigen ervaringen, vaak ervaringen van verlies, onmacht en kwetsbaarheid, proberen we op het spoor te komen wie ‘god’ werkelijk voor ons is. Bezoekers van de Pauluskerk zijn bijna als geen ander ervaringsdeskundig als het gaat om juist die kant van het leven. Die van kwetsbaarheid, niet lukken en van jezelf kwijtraken. Samen zetten we van daaruit de klassieke geloofsbelijdenissen op zijn kop. En zetten zo samen niet de god van de traditie: almachtig, alwetend, de grote computer achter de schermen, maar onze eigen menselijke ervaringswerkelijkheid voorop. “Al het spreken over boven komt van beneden”, luidt de bekende uitspraak van professor Harry Kuitert over god.

En dat is juist. Alles wat wij over god denken, vinden, voelen, vindt uiteindelijk zijn grond in wie zij zijn als mensen. Maar tegelijk willen we in het Kerkcafé niet op welke manier dan ook het kind met het badwater weggooien. Steeds is er een stem in ons die zegt: ja, maar helemaal zonder god gaat het ook niet. Er moeten dingen in mijn, in ons leven zijn, waar je niet omheen kunt, die heilig zijn, die onaantastbaar zijn. En niet omdat wij dat vinden, maar omdat het zo is.  Die pogingen van ons leveren prachtige gesprekken op en het gevoel, dat we iets beet hebben waarmee je verder kunt in je leven, dat houvast geeft, ondanks alles.

De remonstranten hebben het in 2006 aangedurfd iets dergelijks te doen door een nieuwe geloofsbelijdenis van ‘apofatische’ aard te schrijven. Anbeek schrijft: “Opvallend aan deze antropologische inzet van deze belijdenis is haar ‘apofatische’ benadering van de menselijke zoektocht. We kunnen niet precies zeggen waarnaar we op weg zijn, maar we weten wel duidelijk wat het niét is: niet de zekerheid van weten of belijden, niet de onverschilligheid, niet de hebzucht en de heerszucht, niet wie we nu al zijn en wat we hebben”. In die ‘apofatische’ lijn spreken de remonstranten uit: “Wij weten en aanvaarden, dat onze geest zijn rust niet vindt in de zekerheid van wat hij weet of belijdt, maar in het verwonderd besef van wat hem toevalt en geschonken wordt, dat onze wil zijn bestemming niet vindt in twijfel of onverschilligheid, maar in wakkerheid, vertrouwen en verbondenheid met al wat leeft, dat ons gevoel niet de gevangene van hebzucht en heerszucht is, maar zich ontplooien kan in verlangen naar wat anders is en ongerept, dat ons bestaan niet voltooid wordt door wie wij zijn en wat zij zijn, maar door wat oneindig groter is dan wij kunnen bevatten”.

Prachtige gesprekken levert die ‘apofatische’ benadering ons op. Waarin veel van ons zelf bovenkomt en op het spel staat, maar waarin op een wonderlijke manier – toch – een vloertje wordt gelegd van zin en bedoeling, onder ons bestaan, onder het leven op aarde. Liesbeth, een van de deelneemsters, maakte naar aanleiding van onze gesprekken dit ontroerende gedicht, dat zij ‘Maak geen beeld van God’ noemde.

God-stempel

Maak geen beeld van God.
Hij drukt niet op een knop.
Hij is veel groter dan dat:
Het is niet zo, dat
wanneer het slecht gaat,
Híj dat heeft gedaan.
Dat beeld mag niet meer bestaan.
God zelf maakt zijn eigen beeld.
Hij is het, die jou heeft gewild.
God is hoger.
Als je dat beseft, kom je dichterbij.
Hij is ‘t die je roept.
Zijn stem is ‘t die je zoekt.
Hij is groter dan jij ooit zal weten.
Je kan je niet met Hem meten.
De aarde, de sterren, de hemel,
…En toch kent Hij onze naam.
Ja, God is Het!

Liesbeth.