Homo economicus bestaat niet

door Dick Couvée

Een prachtig, ontroerend filmpje op YouTube. Een 59 jaar oude chimpansee-dame ligt op sterven, op een bedje van stro in een van de nachthokken van Burgers’ Zoo in Arnhem. Mama, want zo heet de chimpansee-dame, is de matriarch van de grote groep chimpansees in de dierentuin. Jan van Hooff, hoogleraar biologie, die haar al heel lang kent en al die tijd met haar is opgetrokken, bezoekt haar om persoonlijk van haar afscheid te nemen. Het hok van een chimpansee binnentreden is in normale gevallen risicovol. Chimpansees zijn kleiner dan mensen, maar zeker twee keer zo sterk. Maar die twee kennen elkaar en vertrouwen elkaar. Als zij merkt, dat iemand haar hok binnentreedt richt zij haar hoofd op, herkent de man die is binnengekomen. Een brede lach verschijnt op haar gezicht, ondanks haar ziekte. Heel breed. Chimpansees lachen veel breder dan mensen. Een lach van herkenning en blijdschap. Uiteindelijk slaat ze een van haar lange armen om zijn nek en geeft met haar hand zachte klopjes in die nek. Iets van bemoediging, troost en fijn, dat we elkaar nog een keer zien. Ik, stadsmens, werd enorm getroffen door het filmpje. En was, eerlijk gezegd, ook zeer verwonderd. Is zoiets mogelijk bij dieren en was zoiets mogelijk tussen een dier en een mens?

Dit bijzondere moment van herkenning, troost en waardering staat beschreven in een boek van de primatoloog Frans de Waal: “Mama’s laatste omhelzing. Over emoties bij dieren en wat zij zeggen over onszelf”. Een prachtig boek, vind ik, waarin de Waal naar mijn idee op een overtuigende en heldere manier laat zien, dat dieren volop over emoties beschikken. Nu ik dit zo opschrijf, denk ik: vind je dat dan zo vreemd? Nee. En toch. Velen van ons, mensen, zijn opgevoed met het idee, dat het met de geestelijke en emotionele kwaliteiten van dieren nogal behelpen is geblazen. In ieder geval zijn zij in die opzichten verre de mindere van mensen. Een dier is een soort machientje, dat reageert op prikkels, dat wordt aangedreven door instinct en dat alles doet om zelf te overleven. Wie dit boek leest, wordt van dat soort gedachten voorgoed genezen, denk ik.
“Alles wat mensen doen, moet antecedenten of parallellen hebben in andere soorten”, schrijft De Waal.
Op de een of andere manier is zijn boek een enorm hoopvol boek, als het gaat om de dieren. Maar vooral ook als het gaat om mensen. Ons mensen is dus niets “dierlijks” vreemd. Sterker, sinds Darwin weten we, dat ook wij mensen, als loot aan de stam van de primaten, “gewoon” dieren zijn. De Waal laat op alle mogelijke manieren zien, dat dieren door en door sociale wezens zijn. In staat tot samenwerking, tot empathie, tot verzoening. “De gangbare instelling van de menselijke primaat is bijzonder sociaal. (….) Alles in je eentje doen heeft nooit goed gewerkt bij ons”, schrijft De Waal. Zulke zinnen stellen enorme vragen bij de beelden die wij mensen over onszelf en over elkaar hebben en die we – vaak kritiekloos – aan elkaar overdragen, ook van generatie op generatie. Het hele verhaal van ons mensen als “homo economicus” bijvoorbeeld. Wij mensen zouden vooral calculerende, rationele wezens zijn, die in alles wat wij doen uit zijn op materieel voordeel en eigenbelang. Zoals dat idiote en maatschappij-ontwrichtende idee, dat wij mensen alleen maar tot nog hogere prestaties te bewegen zouden zijn, als ons de worst van een nog hoger salaris of een nog hogere bonus wordt voorgehouden. Lees het boek van De Waal, zou ik zeggen, en je bent voorgoed genezen van dat soort geest en lichaam en maatschappij dodende ideeën.

Hoe praten wij eigenlijk over onszelf en wat praten wij elkaar aan? Steeds meer kom ik erachter hoe belangrijk de verhalenzijn, die wij mensen aan elkaar vertellen en voorhouden over onszelf en over elkaar. Zij bepalen in belangrijke mate hoe wij ons gedragen en hoe wij met elkaar omgaan. Zien wij onszelf als individu, als homo economicus, als zondig, geneigd tot alle kwaad en niet in staat tot enig goed, als in de kern zelfzuchtig. Of zitten wij menselijke primaten eigenlijk heel anders in elkaar? Zijn wij door en door sociale wezens, heel goed in staat tot empathie en veel eerder geneigd tot sympathie dan tot eigenbelang en heel goed in staat tot enig goed. Ik houd het steeds meer op het laatste, zeker na jaren van betrokken zijn bij het werk van de Pauluskerk. Dat betekent in menig opzicht afscheid nemen van wat ik heb geleerd van mijn ouders en grootouders, van de christelijke traditie, van de westerse filosofie. Volgens Hans Achterhuis heb je zoiets als “performatief taalgebruik”. Dat betekent, dat de taal die wij gebruiken een veranderend effect kan hebben op onszelf en op anderen. Laten we dus vooral over onszelf praten als in staat tot het goede, als sociaal, als in staat tot samenwerking, als in staat elkaar te bouwen. En dan niet omdat dat wensdenken is, maar de realiteit.